Op 10 maart 2015, intussen bijna acht maand geleden, schreef ik “Het verhaal achter de zwarte vlaggen – Deel 1: Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)”. Dit verhaal werd heel veel gelezen: tot op de dag van vandaag werd het 2058 keer aangeklikt. Daar ben ik enorm trots op want ik was een hele tijd bezig geweest met het schrijven ervan. Ik wou gewoon alles weten over de wat en waarom van de PAS en ik wou het dan ook in een voor iedereen duidelijke taal uittypen. Ik vertelde toen ook dat er een deel 2 zou volgen, meerbepaald over de erosiemaatregelen. Maar de afgelopen maanden had ik er nog niet echt tijd voor gemaakt want ik had ook veel andere ideeën voor blogberichten en ook gewoon veel andere dingen te doen.
De laatste weken komen veel landbouwers nu echt “in aanraking met de erosiemaatregelen”. De teelt maïs bijvoorbeeld moest op zeer hoog erosiegevoelige of paarse en hoog erosiegevoelige of rode percelen geoogst worden voor 1 oktober en dat perceel moest dan ook voor 1 oktober van een bodembedekking voorzien worden. Want deze percelen mogen maximum 2 maand onbedekt zijn voorafgaand aan de inzaai. Dit is maar één voorbeeld van een erosiemaatregel die nu al van toepassing is. Er zijn nog meerdere maatregelen, ook maatregelen die de komende jaren zullen moeten toegepast worden. Het is nu al duidelijk dat dit niet evident is, dat de theorie vaak niet strookt met de praktijk. Dat de erosiemaatregelen die ons worden opgelegd onmogelijk volledig correct kunnen worden uitgevoerd. Zodus blijven de zwarte vlaggen wapperen. Zodus is een deel 2 van “Het verhaal achter de zwarte vlaggen” ook nu nog altijd op z’n plaats. In dit blogbericht kom je alles te weten over erosiegevoelige percelen en erosiemaatregelen. En door wie of wat worden die erosiemaatregelen nu precies opgelegd?
Inleiding
Om net als bij mijn eerste deel duidelijk te zijn, moet ook hier het volledige verhaal verteld worden. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is het landbouwbeleid van de Europese Unie en werd dit jaar vernieuwd. Zo werden binnen de rechtstreekse steun of pijler I steun, dat bestaat uit gekoppelde en ontkoppelde steun, heel wat hervormingen doorgevoerd. Het systeem van randvoorwaarden blijft behouden: voorwaarden waaraan voldaan moet worden om steun te kunnen krijgen. De randvoorwaarden kunnen in drie groepen worden opgedeeld namelijk ten eerste het milieu, de klimaatverandering en een goede landbouwconditie van grond, ten tweede de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten en ten derde het dierenwelzijn. Erosiemaatregelen behoren tot de eerste groep en worden in het vernieuwde GLB aangescherpt. Er valt heel wat meer te zeggen, stap voor stap, en daarna ook weer wel wat op te merken. Deze opmerkingen formuleer ik door wat ik erover heb gelezen, gehoord en gezien samen met m’n papa, die heel wat praktijkervaring heeft.
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
In 1957 ontstond de Europese Economische Gemeenschap (EEG) – dat aan de basis ligt van de in 1993 gevormde Europese Unie. De EEG stelde in 1960 het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor en twee jaar later trad dit beleid dan effectief in werking. Met het GLB wou men garanderen dat er nooit meer een tekort zou zijn – wat na de Tweede Wereldoorlog hier in West-Europa wel het geval was geweest. De landbouwsector moest hoge opbrengsten hebben en zorgen voor voldoende zelfvoorziening. Daarom zorgde het GLB voor steun: er waren gegarandeerde minimumprijzen en de overschotten werden opgekocht – ze werden onder andere de boterberg en de melkplas genoemd. Maar dit was geen goed GLB want aan die overproductie moest echt een einde komen en ook moest er meer aandacht gaan naar duurzame productiemethodes. In 1984 werd het melkquotum ingevoerd om de melkproductie te beperken – intussen is dit quotum afgeschaft, waarover ik schreef op 1 april.
De eerste echte grote hervorming van het GLB kwam er in 1992 en is gekend als de MacSharry-hervorming. De gegarandeerde minimumprijzen werden afgebouwd en vervangen door rechtstreekse steun, meerbepaald de gekoppelde rechtstreekse steun: dit wil zeggen dat de steun gekoppeld is aan de productie. De tweede grote hervorming vond plaats in 2003 en wordt de Mid Term Review (MTR) of Mid-Termhervorming genoemd. De gekoppelde rechtstreekse steun werd afgebouwd want nu werd de ontkoppelde rechtstreekse steun ingevoerd: steun die niet meer gekoppeld is aan de productie maar die per bedrijf vast is – wel afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Om de rechtstreekse steun te kunnen ontvangen, moesten vanaf dan wel randvoorwaarden nageleefd worden – later meer hierover. In deze hervorming staat ook dat de rechtstreekse steun of pijler I steun – zowel de gekoppelde als de ontkoppelde steun – vanaf 2005 wel geleidelijk aan wordt afgebouwd en dit omdat het budget wordt overgeplaatst naar plattelandsontwikkeling of pijler II steun. Deze pijler II steun wordt de dag van vandaag verleend in twee gevallen: wanneer agromilieumaatregelen van het departement Landbouw en Visserij (LV) worden nageleefd – het gaat hier om een vijfjarige verbintenis voor bijvoorbeeld mechanische onkruidbestrijding en de teelt van vlinderbloemigen – en wanneer beheersovereenkomsten worden gesloten met de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) – hier gaat het ook om vijfjarige overeenkomsten maar dan met doelstellingen als botanisch beheer, erosiebestrijding en perceelsrandenbeheer.
Dit jaar trad er dus terug een nieuw GLB in werking. Het systeem van randvoorwaarden blijft behouden maar wordt wel hier en daar aangescherpt – later meer hierover. Op budgettair vlak wordt er opnieuw veel veranderd: 9 % van de Vlaamse rechtstreekse steun gaat naar andere Europese lidstaten en daarnaast zal ook tot 10 % van de rechtstreekse steun overgaan naar plattelandsontwikkeling, zoals vanaf 2005 ook al op gang was gezet. Binnen de rechtstreekse steun worden enkele inhoudelijke hervormingen doorgevoerd. Gekoppelde steun blijft mogelijk: dit zijn de premie voor het produceren van vleeskalveren en de premie voor het behoud van de gespecialiseerde zoogkoeienhouderij. De toeslagrechten die vroeger moesten geactiveerd worden om de bedrijfstoeslag te ontvangen, worden vervangen door betalingsrechten. Na activatie van deze betalingsrechten zal de landbouwer een basisbetaling ontvangen. Jonge landbouwers zullen dan ook een extra premie kunnen aanvragen. Wanneer een landbouwer de betalingsrechten activeert en de basisbetaling dus zal ontvangen, moet hij ook enkele vergroeningseisen naleven zodat hij dan de vergroeningspremie kan ontvangen. De vergroeningspraktijken die moeten toegepast worden zijn: gewasdiversificatie, behoud van blijvend grasland en aanleg van ecologisch aandachtsgebied.
Randvoorwaarden
Bij de Mid Term Review, oftewel de tweede grote hervorming van het GLB in 2003, werd het systeem van de randvoorwaarden ingevoerd. Randvoorwaarden zijn voorwaarden waaraan voldaan moet worden om steun te kunnen krijgen. Het gaat hier om zowel de rechtstreekse steun of pijler I steun als om de plattelandsontwikkeling of pijler II steun. De randvoorwaarden kunnen in drie groepen opgedeeld worden: ten eerste het milieu, de klimaatverandering en een goede landbouwconditie van grond, ten tweede de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten en ten derde het dierenwelzijn. Bij de hervorming die dit jaar werd doorgevoerd bleef het systeem van de randvoorwaarden behouden maar ze werden hier en daar wel aangescherpt. Met de randvoorwaarden van het GLB wordt eigenlijk een marktgerichte, duurzame landbouw in overeenstemming met de wensen van de maatschappij beoogd en daarnaast wordt ook gestreefd naar een beter evenwicht tussen landbouw en milieu.
De eerste groep van de randvoorwaarden betreft het milieu, de klimaatverandering en een goede landbouwconditie van grond en kan verder onderverdeeld worden in:
- Water: nitraatrichtlijn (RBE1), bufferstroken langs waterlopen (GLMC1), vergunningsvoorwaarden irrigatie (GLMC2) en bescherming grondwater (GLMC3);
- Bodem en koolstofvoorraad: minimale bodembedekking (GLMC4), minimaal landbeheer om erosie tegen te gaan (GLMC5) en handhaving organische stof (GLMC6);
- Biodiversiteit: vogelrichtlijn (RBE2) en habitatrichtlijn (RBE3);
- Minimaal onderhoud landschap: in stand houden landschapselementen en minimaal onderhoud (GLMC7).
Tot deze eerste groep randvoorwaarden en meerbepaald tot de onderverdeling bodem en koolstofvoorraad behoort minimale bodembedekking en minimaal landbeheer. Dit zijn eigenlijk de twee groepen erosiemaatregelen die moeten getroffen worden op zeer hoog erosiegevoelige of paarse en hoog erosiegevoelige of rode percelen. Alle maatregelen die hiertoe behoren worden besproken in bijlage 3 van de brochure randvoorwaarden. Verder in dit artikel zal hierop ook meer in detail worden gegaan.
De tweede groep van de randvoorwaarden betreft de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten en kan verder onderverdeeld worden in:
- Voedselveiligheid: voedselveiligheid (RBE4) en hormonenrichtlijn (RBE5);
- Identificatie en registratie van dieren: algemene beheerseisen voor runderen, varkens, schapen en geiten (RBE6, RBE7, RBE8) en bijkomende specifieke bepalingen voor runderen;
- Dierziekten: TSE-verordening (RBE9);
- Gewasbeschermingsmiddelen: gewasbeschermingsmiddelen (RBE10).
De derde groep van de randvoorwaarden betreft het dierenwelzijn en kan verder onderverdeeld worden in:
- Dierenwelzijn: naleven dierenwelzijn kalveren (RBE11), naleven dierenwelzijn varkens (RBE12) en naleven dierenwelzijn landbouwhuisdieren (RBE13).
Deze drie groepen bestaan allemaal uit, zoals tussen de haakjes te zien was, RBE en GLMC. Dit zijn ten eerste uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (=RBE) uit 13 Europese richtlijnen en verordeningen. Ten tweede gaat het om de normen voor een goede landbouw- en milieuconditie (=GLMC) van grond. Daarnaast is er nog een aparte randvoorwaarde die moet nageleefd worden: het behoud van blijvend grasland. Dit is sowieso ook één van de drie vergroeningspraktijken die moet uitgevoerd worden om de vergroeningspremie te kunnen ontvangen. Deze vergroeningspremie is naast de basisbetaling een onderdeel van de ontkoppelde rechtstreekse steun.
Over de vogelrichtlijn (RBE 2) en de habitatrichtlijn (RBE3) konden jullie lezen in “Het verhaal achter de zwarte vlaggen – Deel 1” waarvan jullie de link bovenaan dit artikel al konden vinden. Ook over de identificatie en registratie van runderen, met andere woorden over een deel van de algemene beheerseisen voor runderen (RBE7) schreef ik eerder.
Erosiemaatregelen
Erosiemaatregelen zijn dus een onderdeel van de randvoorwaarden en worden uitgebreid besproken in bijlage 3 van de brochure randvoorwaarden. Het gaat om maatregelen die, zoals eerder vermeld, kunnen opgedeeld worden in twee grote groepen, namelijk minimale bodembedekking en minimaal landbeheer. Deze erosiebestrijdingsmaatregelen dienen verplicht getroffen te worden op zeer hoog erosiegevoelige of paarse en hoog erosiegevoelige of rode percelen. Het is sinds dit jaar dat er een aanscherping van deze regels wordt doorgevoerd en daarom zorgt dit voor heel wat commotie.
Om volledig te zijn, volgt hier kort een uitleg over wat erosie precies is. Erosie is eigenlijk het proces waarbij bodemdeeltjes losgemaakt en verplaatst worden doordat de inslaande regen en het afstromende water sterker zijn dan de weerstand van de bodem. Omgevingsfactoren en teelttechniek bepalen de mate van de erosie. Daarom moeten bepaalde maatregelen omtrent bodembedekking en landbeheer gevolgd worden: om de erosie dus te voorkomen of beperken.
De erosiegevoeligheid van percelen wordt bepaald door de Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke rijkdommen (ALBON) van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) van de Vlaamse overheid. Dit op basis van een wetenschappelijk model dat ontwikkeld werd door de onderzoeksgroep fysische geografie aan de KU Leuven. Het model is gebaseerd op de internationaal erkende RUSLE vergelijking (Revised Universal Soil Loss Equation) en berekent de gemiddelde jaarlijkse erosie per hectare. Het model van de KU Leuven is echter uniek omdat niet alleen de hellingsgraad in rekening wordt gebracht maar ook de hellingslengte, het afstromingsgebied en de bodemtextuur.
Elk perceel wordt ingedeeld in een erosiegevoeligheidsklasse gaande van zeer hoog tot verwaarloosbaar. Op de potentiële bodemerosiekaart worden alle percelen dan ingekleurd naargelang hun klasse. Alle erosiegevoeligheidsklassen en hun bijhorende kleur op de potentiële bodemerosiekaart worden hieronder weergegeven in een tabel. In de laatste kolom van deze tabel is ook te zien om hoeveel hectare het precies gaat in Vlaanderen.
Het valt meteen op dat er heel veel meer hectaren een zeer lage of verwaarloosbare erosiegevoeligheid (540 144 ha of 77 % van Vlaanderen) hebben dan een zeer hoge of hoge (50 217 ha of 7 % van Vlaanderen). Maar die erosiegevoeligheid is erg streekafhankelijk, wat logisch is want erosie komt vaker voor in gebieden waar hellingen zijn, en dat maakt het net voor de landbouwers in die streken enorm moeilijk. Zij hebben vaak veel van hun percelen in de hoogste erosiegevoeligheidsklassen zitten, waardoor zij heel wat meer maatregelen opgelegd krijgen. Op basis van de perceelsgegevens werd een erosiegevoeligheidskaart van Vlaanderen opgemaakt. Daarop is duidelijk te zien waar de zeer sterke (rood), sterke (oranje) en medium (geel) erosiegevoelige gemeenten zich bevinden: in het zuiden van Vlaanderen waar zich Haspengouw, het Hageland, het Pajottenland en de Vlaamse Ardennen bevinden. Het is een klein kwart van Vlaanderen (158 515 ha of 23 %) dat in meerdere of mindere mate onderhevig is aan erosie.
Als we de Vlaamse Ardennen op de erosiegevoeligheidskaart van Vlaanderen van dichterbij bekijken, kunnen we vaststellen dat enkel Zingem, Gavere en Oosterzele medium erosiegevoelig zijn. Kruishoutem, Wortegem-Petegem, Oudenaarde, Ronse en Sint-Lievens-Houtem zijn sterk erosiegevoelig. Maar de meerderheid van de gemeenten in de Vlaamse Ardennen is zeer sterk erosiegevoelig: Kluisbergen, Maarkedal, Horebeke, Brakel, Zwalm, Zottegem, Herzele, Lierde en Geraardsbergen.
Elke landbouwer krijgt op zijn verzamelaanvraag te zien in welke erosiegevoeligheidsklassen elk van zijn percelen is ingedeeld. Iedereen kan ook de potentiële bodemerosiekaart raadplegen op https://dov.vlaanderen.be/dovweb/html/bodemloketten.html. Om een voorbeeld te geven van het feit dat landbouwers in onze streek vaak veel zeer hoog erosiegevoelige of paarse en hoog erosiegevoelige of rode percelen gebruiken, zal ik jullie de onderverdelingen tonen van onze percelen. In totaal hebben we ongeveer 70 ha grond in eigendom of pacht waarvan
- Zeer hoog erosiegevoelige of paarse percelen: 25 ha
- Hoog erosiegevoelige of rode percelen: 27 ha
- Medium erosiegevoelige of oranje percelen: 6 ha
- Laag erosiegevoelige of gele percelen: 3 ha
- Zeer laag erosiegevoelige of licht groene percelen: 9 ha
- Verwaarloosbaar erosiegevoelige of donker groene percelen: 0 ha
Wij hebben dus welgeteld 52 ha of 75 % van onze percelen die behoren tot de twee hoogste erosiegevoeligheidsklassen. De zeer hoog erosiegevoelige percelen zijn in de meeste gevallen weiden, van de hoog erosiegevoelige zijn er veel percelen die dit jaar met maïs beteeld waren. Dit zorgt ervoor dat op deze percelen enkele erosiemaatregelen dienen nageleefd te worden. Verder in dit artikel worden deze weergegeven. Hieronder krijgen jullie de potentiële bodemerosiekaart van de dorpskern van Schorisse, de deelgemeente van Maarkedal waar wij wonen en boeren, te zien. Zo kunnen jullie zien dat de cijfers over onze percelen niet gelogen zijn. Van de linkse strook rode percelen zijn er heel wat van ons, in het midden bij Kasteelmolen zijn er vier rode percelen van ons en rechts bij de Ganzenberg hebben we enkele paarse percelen.
Sinds dit jaar worden de erosiebestrijdingsmaatregelen aangescherpt: op zeer hoog erosiegevoelige of paarse percelen worden de maatregelen verstrengd en op hoog erosiegevoelige of rode percelen worden er vanaf nu ook maatregelen verplicht. Het gaat om, zoals eerder al vermeld, twee groepen maatregelen: minimale bodembedekking en minimaal landbeheer. Op percelen met een andere erosiegevoeligheid worden deze maatregelen trouwens ook aanbevolen (maar dus niet verplicht). Op onderstaande figuur worden de erosiebestrijdingsmaatregelen weergegeven per teeltcategorie.
De figuur geeft een mooi, beknopt overzicht van de erosiebestrijdingsmaatregelen. Alles uitleggen zou heel veel zijn maar ik zal de teelt maïs, die thuishoort bij “Teelten niet elders vermeld in deze tabel”, bespreken zodat het duidelijk is waar het hier precies om gaat. Zowel bij paarse als rode percelen geldt een minimale bodembedekking: de bodem mag niet langer dan twee maanden onbedekt zijn voorafgaand aan de inzaai. Daaraan gekoppeld is er een verplichting om te oogsten voor 1 oktober zodat dan ook voor 1 oktober de bodembedekking kan voorzien worden. Korrelmaïs is hier een uitzondering want deze moet pas voor 15 november geoogst worden en hier moet de mulch (plantresten) dan gewoon behouden blijven. Bij paarse percelen (en bij rode percelen vanaf 2018) geldt ook een minimaal landbeheer: een niet-kerende bodembewerking dient toegepast te worden. Dit wil zeggen de bodem bewerken zonder deze te keren (dit is ploegen) dus de bodem bewerken door hem enkel op te tillen en los te breken. Dit gebeurt met een (diepe) grondbreker of (diep)woeler. Daarbovenop is bij paarse percelen ook een teeltrotatie verplicht: slechts één keer maïs om de drie jaar waarbij de twee andere jaren een minder erosiegevoelige teelt moet ingezaaid worden. Vanaf 2018 komt er dan nog een erosiemaatregel bij op deze paarse percelen: maïs is verboden tenzij volgens mulchzaai of strip-till techniek. Mulchzaai wil zeggen het direct inzaaien in een voldoende bodembedekking. Strip-till techniek is dan weer de techniek waarbij maïs ingezaaid wordt op een strook bewerkte grond van maximum 15 cm breed (terwijl de rest van het veld dus onbewerkt blijft en een voldoende bodembedekking heeft).
In sommige gevallen kan de erosiegevoeligheidsklasse van een perceel met één klasse verlaagd worden. Dit kan wanneer landbouwers aan de hand van een bodemanalyse kunnen aantonen dat het koolstofgehalte (C-gehalte) minstens 1,7 % bedraagt en de zuurtegraad (pH) zich in een optimale zone bevindt. Het zit namelijk zo dat het C-gehalte een belangrijk element van de bodem is in het beschermen tegen erosie: met andere woorden hoe hoger het C-gehalte, hoe beter het perceel beschermd is tegen erosie.
UPDATE Door de verschillende manifestaties tijdens heel wat wielerwedstrijden en door de bezwaren van meerdere landbouwers en landbouworganisaties hebben ze hogerop beseft dat het fout zat. Een onafhankelijke expertenwerkgroep heeft de afgelopen maanden de erosiewetgeving onder de loep genomen. Uiteindelijk zijn ze dan tot een vernieuwde aanpak voor de erosiebestrijding gekomen en gisteren werd deze principieel goedgekeurd door de Vlaamse regering. Er blijven moeilijke punten aanwezig maar er zijn toch al heel wat meer haalbare maatregelen. Over wat het allemaal gaat, moet nog officieel bekend gemaakt worden. http://www.jokeschauvliege.be/content/bijsturing-van-de-erosiebestrijdende-maatregelen
Opmerkingen
Eigenlijk kan ik met een opmerking beginnen die niet op een erosiemaatregel zelf betrekking heeft, maar op de manier waarop een perceel wordt onderverdeeld in een erosiegevoeligheidsklasse. Het is eigenlijk een computermodel die de indeling maakt en alhoewel er zogezegd wel rekening wordt gehouden met de hellingslengte, het afstromingsgebied en de bodemtextuur, strookt de indeling van een perceel niet altijd met de werkelijke toestand op het perceel. Wij hebben percelen op hellingen met enorm zware grond en daar is bijna geen sprake van erosie, terwijl we dan bijvoorbeeld een ander perceel hebben dat vlak is maar waar dan wel erosie valt op te merken. Het is makkelijk voor een computer om de indeling te maken maar de praktijk is dus wel eens anders en daar wordt eigenlijk niet echt naar gekeken bij het indelen van de percelen.
Heel wat erosiemaatregelen die dit jaar werden opgelegd, kunnen onmogelijk volledig correct uitgevoerd worden. Dit zei ik al in het begin van dit artikel en daarvan zal ik nu een voorbeeld geven, een voorbeeld dat geldt voor ons landbouwbedrijf. Maïs moet geoogst worden voor 1 oktober want ook voor die datum moet op dat perceel een bodembedekking voorzien zijn. Maïs is heel zelden rijp en dus oogstklaar voor 1 oktober. De weersomstandigheden zijn elk jaar anders maar zorgen er elk jaar voor dat maïs meestal pas in oktober kan geoogst worden. Soms begin oktober, soms half oktober, soms pas eind oktober. Een bodembedekker inzaaien kan dus onmogelijk voor 1 oktober, omdat wij het weer gewoonweg niet in de hand hebben. De erosiegevoelige maïspercelen eerder oogsten zonder dat die rijp zijn? Dat is geen optie want dat heeft dan negatieve gevolgen voor de kwaliteit en de bewaarbaarheid van de maïs. Dat zorgt dan logischerwijs op zijn beurt voor negatieve effecten bij de koeien die deze maïs voorgeschoteld krijgen. Sowieso wordt maïs samen geoogst want deze wordt opgeslagen in een kuil of sleufsilo. Voor degenen die willen zien hoe we de kuil afdekken, ik schreef erover. Bij ons ging het dit jaar om twee sleufsilo’s (wij hebben twee dagen maïs gehakseld) van telkens zo’n 15 ha maïs. De erosiegevoelige percelen alleen oogsten is dus bij de meeste landbouwers geen optie, al zou dat bij ons wel gekund hebben want we hadden meer dan 15 ha staan op hoog erosiegevoelige percelen – maar grapje dus, dat doen we niet!
De omstandigheden waarin geoogst moet worden, zijn niet altijd optimaal. Dit geldt voor verschillende teelten maar ook hier zal ik het op maïs houden. Meerdere malen laten de hakselaar en de tractoren sporen na op het land, letterlijk dan. Het heeft de weken voordien of de week waarin gehakseld wordt net veel geregend en de percelen liggen (te) nat en modderig. Maar de maïs is rijp en moet van het veld. Nadien moet er dan volgens de erosiewetgeving een bodembedekker ingezaaid worden. Het veld moet dan dus bewerkt worden maar dit gaat dan moeilijk. Eigenlijk, volgens de woorden van m’n papa, doet men meer slecht dan goed voor de structuur van de grond. Hij zou zo’n percelen gerust laten en zelf laten bekomen. In het voorjaar kan dan in goede omstandigheden gewerkt worden.
Landbouwers met paarse en rode percelen zijn verplicht om hun percelen in de winter van een bodembedekking te voorzien. Na maïs of aardappelen of een andere teelt, moet dus het veld nog bewerkt worden om een bodembedekker te zaaien. Dit zorgt voor een extra kost: het zaaigoed en ook het verbruik van de tractoren. De meeste landbouwers in Vlaanderen hoeven dit niet te doen maar landbouwers in heuvelachtige streken dus wel, wat voor hen dus een meerkost is. Toch verdienen we allemaal even veel, of even weinig beter gezegd, want een premie of dergelijke krijgen we er niet voor. Het is dus eigenlijk wel wat oneerlijk want landbouwers kiezen ook niet waar ze wonen, ze worden er geboren. Zeker in tijden als deze, tijden waarin ons inkomen laag is, sta je wel eens stil bij het feit dat wij nu ook nog die extra kosten hebben die erbij komen. Het is wel beter erosie tegen te gaan om betere opbrengsten te hebben, maar in bepaalde gevallen, zoals ik eerder zei, moeten wij percelen bewerken waarop bijna geen erosie voorkomt en dan heb je er niet echt baat bij om ze toch van een bodembedekking te voorzien, enkel maar extra kosten.
Meer info
Over het GLB en de randvoorwaarden, op de website van het departement Landbouw en Visserij (LV) van de Vlaamse overheid: http://lv.vlaanderen.be/nl/landbouwbeleid/landbouwbeleid-eu/gemeenschappelijk-landbouwbeleid-glb-2020
Over erosie, ook terug te vinden op hun website: http://lv.vlaanderen.be/nl/voorlichting-info/publicaties/praktijkgidsen/water/erosie
Wederom een technisch heel correcte analyse die je maakt Julie.
De voorbije maanden zijn we hard bezig geweest om de GLB-erosieverplichtingen bij te sturen. Ik denk dat het resultaat van de onderhandelingen toch een significante verbetering van de haalbaarheid/betaalbaarheid met zich mee brengt. Met verplichtingen waarvoor het draagvlak hoger is, rekenen we er op dat de effectiviteit van het erosiebeleid vanaf 2016 omhoog zal gaan.
Met vriendelijke groet,
Lieven Van Waes
LikeLike